AnaloogInleiding
Vroeger was alles analoog. De treinen worden bestuurd door het veranderen van de spanning op de rails.
We hebben gezien dat de stroom via de rails, wielen naar de motor en dan weer terug. Als de stroomkring gesloten is, dan zal er spanning gaan lopen, de motor krijgt stroom en gaat draaien. De trein zal gaan rijden.
AnaloogHarder
Als er veel spanning is gaat de trein harder rijden, en andersom gaan ze langzamer rijden als de spanning minder is. Ook de lampjes in de trein doen hier lekker aan mee. Deze branden feller of minder na gelang de hoogte van de spanning.
Je ziet op de analoge baan dus dat als een hard rijdt de lampen fel branden en als de trein langzaam gaat de lampjes zachtjes branden. Als de trein stilstaat (er is geen spanning) dan branden de lampen zelfs helemaal niet. Je Preisertjes zitten dus in het donker!
AnaloogEn terug
Draai je de knop van de transformator de andere kant op, dan gaat de stroom andersom lopen. De motor zal de andere kant op gaan draaien, en de trein gaat de andere kant op.
Ook de stroom die door de lampjes loopt, gaat andersom. Dit is natuurlijk niet te zien aan je lichtjes (je lampjes branden andersom) maar het is wel het geval.
AnaloogSynchroon rijden
Je eerste modelbaan is/was waarschijnlijk een mooi rondje of eventueel een ovaal. Als je hier tegelijkertijd 2 treinen op zou zetten, dan rijden beide treinen tegelijkertijd. Beide rijden even hard, beide rijden zacht of ze staan tegelijk stil.
(Noot: Door verschil in motor, wrijving en (tand)wielen etc. kan er een klein verschil in snelheid zitten, maar je snapt de bedoeling.)
AnaloogNadelen
Hiermee hebben we dan ook het grote nadeel van analoog rijden beschreven. Het is immers niet mogelijk om een hele specifieke trein los aan te sturen. Je kunt enkel de snelheid op basis van een baanvak instellen.
(Noot: In de echte wereld zijn trajecten opgedeeld in blokken. Dit noemen we baanvakken. Het is niet toegestaan dat 2 treinen tegelijkertijd in hetzelfde baanvak rijden (of stilstaan). Ook in de echte wereld is er geen controle/signalering mogelijk binnen een baanvak.)
AnaloogBaanvakken
De kleinste manier waarop we een trein kunnen benaderen is via een baanvak. Om ook op je ovaal-baan de treinen aan te kunnen sturen moeten we je baan gaan opsplitsen in baanvakken.
We gaan de baan in stukken hakken. Noord, Oost, Zuid en West.
Ieder baanvak kun je zien als een klein los baantje. Er is geen verbinding tussen de rails in verschillende baanvakken. De rails ligt los van elkaar. Er is dus geen stroomcontact tussen de verschillende baanvakken.
Ieder baanvak heeft een trafo nodig. Op ieder baanvak sluiten we een trafo aan. Er zijn
dus 4 trafo's nodig.
In deze tekening is de baan opgesplitst in 4 baanvakken. Ieder baanvak heeft een eigen trafo en de trein in een baanvak kan los worden bestuurd.
AnaloogOp en neer
In het Noordelijke baanvak rijdt een trein op volle snelheid vooruit (met de klok mee in te tekening). Op een gegeven moment komt de trein bij de overgang van Noord naar Oost. De trein krijgt nu stroom via baanvak Oost.
Als de stroom ook hier is ingesteld op volle kracht vooruit (met de klok) dan rijdt de trein gewoon lekker verder.
Als baanvak Oost op 'uit' stond, of eventueel op achteruit laten de gevolgen zich raden. Dit is op te vangen door een juiste aansturing. Daar staat of valt immers alles mee.
AnaloogOvergang
Treinen hebben meerdere wielen. De treinen krijgen stroom via deze wielen. Om te zorgen dat de stroom zo goed mogelijk loopt zitten er vaak contacten op meerdere wielen. Bijvoorbeeld voor en achter. Je voelt het horror scenario al aankomen. Bij de overgang tussen de blokken is het mogelijk dat de voorste wielen al in het volgende blok staan (en daar stroom uit krijgen) en de achterste wielen nog in het vorige baanvak stonden. Met een joekel van een kortsluiting tot gevolg.
AnaloogNeutraal
Dit laatste probleem is overigens op te lossen door een stuk stroom neutraal spoor op te nemen. Hiervoor ga je kijken hoe lang je langste treindeel is welke bovenstaande kortsluiting kan veroorzaken. Je maakt dat een stuk rails tussen de baanvakken, met hiertussen een (extra) baanvak waar geen stroom loopt. De trein komt nu aanrijden. Op de overgang loopt deze door zolang deze stroom krijgt. En rijdt dan de neutrale zone is. Op dat moment krijgt de trein dus geen stroom en zal afremmen. Het neutrale vak moet nu zo lang, dat de trein voldoende snelheid heeft om aan de andere kant het volgende baanvak in te rijden. En daar weer stroom te krijgen zodat de trein verder kan rijden.
AnaloogControle
Met analoog kunnen we baanvakken aansturen. Hiermee ook een trein. Los van de andere baanvakken. Eventuele meerdere treinen in hetzelfde baanvak rijden hetzelfde. Omdat dit ook in grootspoor eigenlijk niet voor mag komen, is dat eigenlijk ook geen probleem. Door het goed kiezen van baanvakken, bijvoorbeeld op stations meerdere baanvakken te maken zijn treinen prima los te besturen. En de rest is controle.
AnaloogBenodigdheden
Voor analoog is het eenvoudig. Je hebt hier enkel een transformator (trafo) nodig. Deze moet van hetzelfde type zijn als je locomotieven. Dus gelijkstroom of wisselstroom.
Vanuit de trafo loopt en een stroomkabel naar de linkerrails, een naar de rechterrails en klaar ben je. Tjoeketjoek ik kom er aan!